Een warme glimlach
Voor de kerk sla ik het smalle straatje in. Net voor het paaltje dat ik me goed heug, draai ik mijn auto de parkeerplaats op. Met de herinneringsboeken onder mijn arm loop ik de trap op. Als ik de hoek om ga, opent hij de deur. Een warme glimlach als begroeting. ‘Wo’j ok koffie?’ ‘Ja, lekker, zal ik het anders even halen?’
Hij wijst naar het zitvlak van zijn rollator. ‘Neah, dat nem ik zo met op ’t dienblad.’ ‘Gao maor zitt’n, ik komme zo weer.’
Het ruime appartement is voorzien van foto’s, familie foto’s. En vele toegestuurde kaarten. Op een laag tafeltje een foto van zijn lieve vrouw. Een kaars brandt, bloemen op een vaas en het tegeltje met de spreuk: ‘Liefde stopt niet waar het leven eindigt.’ De daarop afgebeelde pluisbloemen laten hun zaden los, zachtjes meegevoerd door de wind, op weg naar een nieuwe plek om te wortelen. Zo waait ook haar liefde verder, in wat achterblijft, in herinneringen, in harten.
Zijn stem vertaagt
De koffie smaakt goed. Hij zit op zijn gemak, zijn ogen twinkelen als verhalen moeiteloos stromen, met de levendigheid van iemand die de tijd heeft zien veranderen en daar nog altijd middenin staat. Als het over zijn meisje gaat, vertraagt hij. Zijn stem zakt een toon lager, zijn blik dwaalt even af. Het gemis spreekt.
Hij kijkt me aan, een herinnering aan vroeger hangt tussen ons in. De kamer vult zich met het verhaal over de boerderij van mijn ouders. Na een verwoestende brand, bijna zestig jaar geleden, door onder andere zijn handen herbouwd. En zonder erbij na te denken legt hij zijn voeten op tafel. Wat een gemoedelijkheid. Ik hol d’r van.
Bij het weggaan omsluiten mijn warme handen de zijne, wat koude handen. Een heel betekenisvol en dankbaar moment. ‘Goh, wat he’j toch kleine handjes’, zijn terechte vaststelling.
en dat lukt…
De vorige keer na het familiegesprek had mijn auto een intiem moment met het paaltje. Dat ding staat op een belachelijk onhandige plek, maar goed… ik ben gewaarschuwd en ontwijk het nu met respect.
En dat lukt…
Wat een mooie morgen.